Aan het begin van het tijdvak van burgers en stoommachines was Nederland deel van het Bataafs Gemenebest. Deze republiek werd geregeerd door het Staatsbewind. Dit was een groep mensen van 12 personen. Ook had het Bataafs Gemenebest 35 ministers. Zij werden allen democratisch gekozen. Maar in deze periode had nog maar een heel klein gedeelte van het volk kiesrecht.
Toch noemt men deze vorm van regeren al een parlementaire democratie. Ondanks het feit dat er maar weinig burgers stemrecht hadden, was de wetgevende macht wel door hen gekozen. De eigenlijke macht lag dus eigenlijk bij de burgers. Zij kozen namelijk het parlement.
Toen Willem I van Oranje-Nassau in 1815 koning werd veranderde er best veel. Nederland heette nu het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Hieronder viel het huidige Nederland, België en Luxemburg. Nederland was de afgelopen 9 jaar in handen geweest van de Fransen. Maar de Russen hadden samen met de Pruisen, de Oostenrijkers en de Zweden het Franse leger verslagen bij Leipzig. Frankrijk moest nu veel gebied dat zij ooit hadden veroverd teruggeven. Dit deden ze.
Nederland kreeg een nieuwe Staten-Generaal en een grondwet. Dit was een belangrijk moment in de geschiedenis. De Staten-Generaal bestond uit twee kamers. We noemen deze kamers de eerste kamer en de tweede kamer. Samen is dit het parlement. De tweede kamer vergaderde over nieuwe wetten en belastingen. Vanaf 1815 mocht dit niet meer achter gesloten deuren. Zo konden de burgers in de gaten houden of zij werkelijk goed werden vertegenwoordigd in het parlement.
De eerste grondwet schonk de koning erg veel macht. De koning mocht bijvoorbeeld de eerste kamer kiezen. De provincies kozen de leden van de tweede kamer. Het volk was echter niet eerlijk vertegenwoordigd in de Tweede Kamer. De Tweede Kamer telde 110 leden. 55 werden gekozen door de burgers uit de Noordelijke provincies. De andere 55 werden door de burgers uit de Zuidelijke provincies gekozen. Maar in het zuiden woonden veel meer mensen dan in het noorden. De burgers in het noorden hadden dus meer macht dan de burgers in het zuiden.
Pas in 1848 kwam het volk in opstand tegen de oneerlijke grondwet. Koning Willem II gaf opdracht om een nieuwe grondwet te maken. Dankzij deze nieuwe grondwet was de koning niet meer de opperbestuurder. Ook was er een mogelijkheid gekomen om nieuwe verkiezingen te eisen. Dit was een belangrijke stap in de geschiedenis. De vrijheid van meningsuiting was nu vastgelegd in de grondwet. Ook kreeg het volk vrijheid van onderwijs en drukpers.
Aan het einde van dit tijdvak worden de eerste politieke partijen gevormd. Pas vanaf het eind van de jaren 1860 gaf men betekenis aan de verschillende politieke stromingen. Uit deze verschillende stromingen groeiden uiteindelijk de verschillende partijen. Deze partijen hadden eerst nog geen kandidaten. Tot 1896 kon je op iedereen stemmen. Het bleek echter handiger te zijn als mensen zich eerst kandidaat stelden voor de verkiezingen.