Tegenwoordig woont bijna de helft van de wereldbevolking in een stad. De eerste steden zijn dan ook al duizenden jaren geleden ontstaan. De eerste steden ontstonden in het zuiden van Mesopothamië. De naam Mesopothamië komt uit het Grieks en betekent ‘tussen de rivieren’. Mesopothamië ligt dan ook tussen de rivieren de Eufraat en de Tigris. Dit was onderdeel van de Vruchtbare Halve Maan. De mensen hadden zich hier gevestigd omdat de grond erg vruchtbaar was. Dat kwam omdat de rivier elk jaar overstroomde en vruchtbare slib achter liet. Zo ontstonden 5600 jaar voor Christus de eerste dorpen.
Dit overstromen was in eerste instantie dus erg handig. Maar al snel vonden de boeren het vervelend dat zij afhankelijk waren van de natuur. Ze bedachten een manier om hun land zelf te bewateren. Als men kunstmatig water toevoegt aan een akker noemt men dit irrigatielandbouw. Hierdoor konden zij meer voedsel verbouwen. Ze konden dus meer mensen voeden. Zo kwam het dat rond 5600 voor Christus de eerste dorpen ontstonden.
Rond 4000 voor Christus trokken de eerste Soemeriërs (een volk uit Midden-Azië) naar deze dorpen. Er kwamen steeds meer mensen die andere beroepen dan boer uitoefenden omdat er nu voldoende voedsel was. Het voedsel werd opgeslagen en er werd in gehandeld. Hierdoor kregen sommige mensen meer macht dan anderen. Voor het eerst in de geschiedenis waren er mensen met politieke macht over andere mensen.
Dankzij de handel ontstonden rond 3500 voor Christus de eerste stedelijke gemeenschappen. Dit noemen we stadstaten. In zo’n stadstaat woonden ongeveer 10.000 mensen. De oudste stadstaten heetten Uruk en Nippur. Uruk had rond 3000 voor Christus wel 50.000 inwoners. Naast deze twee stadstaten waren er in Soemerië (dit is het zuiden van Mesopothamië) nog ongeveer 28 stedelijke gemeenschappen.
Meestal werd zo’n stadstaat geregeerd door een koning. Men geloofde dat de koning de macht had gekregen van hun god. Er waren in deze tijd veel dingen die de mensen niet begrepen. Ze wisten niet waarom de regen uit de lucht viel of waarom de zon iedere ochtend weer op kwam. Ze waren dan ook erg gelovig. In iedere stad stond wel een tempel waar de god of goden werden vereerd. Deze tempel noemden we een Ziggurat. Dit was een hoog bouwwerk omdat ze zo dichter bij de goden in de hemel konden komen. In deze Ziggurat werkten priesters. Deze mannen hadden vaak bijna net zo veel macht als de koning omdat zij contact hadden met de goden.
In de steden woonden voornamelijk boeren. Zij moesten ieder jaar een groot gedeelte van de oogst afstaan in ruil voor bescherming en onderhoud aan het bewaterings-systeem. Het graan werd verdeeld over de bewoners van de stad. Er kwamen steeds meer ambachtslieden in de stad wonen en er leefden ook slaven. Sommige machtige mensen hadden namelijk slaven die voor hen werkten. Deze slaven waren vaak mensen uit andere steden of dorpen die tijdens oorlogen gevangen werden genomen.
Aan het einde van dit tijdvak van de geschiedenis werden sommige mensen ook kunstenaar of schrijver. Rond 3300 jaar voor Christus hadden de Soemeriërs het spijkerschrift ontwikkeld. Dit gebruikten zij in eerste instantie om economische zaken vast te leggen. Met de uitvinding van het schrift kwam een einde aan het tijdvak dat wij Prehistorie noemen. Een tijd die begon met jagers, en eindigde met ambachtslieden, kunstenaars en schrijvers.