Aan het einde van de negentiende eeuw deed men in Duitsland een belangrijke ontdekking. In het plaatsje Neandertal (ongeveer 80 kilometer van de Nederlandse grens) werd een fossiel van een uitgestorven mensensoort gevonden. Deze uitgestorven mensensoort noemde men een Neanderthaler. Dankzij deze ontdekking had men bewijs voor de evolutietheorie. De evolutietheorie is een belangrijke theorie voor de geschiedenis van de mens. Volgens deze theorie leefde de eerste mensensoort zes miljoen jaar geleden in Afrika. Vanuit Afrika heeft de mens zich naar Europa en het oosten verspreid. Ook zegt deze theorie dat de eerste mensensoort van de aap afstamt. Voordat de evolutietheorie bestond geloofde men dat de aarde was geschapen door één of meerdere goden. Er zijn nog steeds mensen die deze uitleg beter vinden dan de evolutietheorie. Deze mensen noemen we creationisten.
Natuurlijk zijn er nog veel meer fossielen en andere overblijfselen uit het eerste tijdvak van het bestaan van de aarde gevonden. Aan de hand van deze ontdekkingen kunnen wetenschappers vertellen hoe en wanneer de eerste mensensoort leefde.
Toen in 1989 in Israel een meer droogviel, vond men een kamp dat 20.000 jaar oud bleek te zijn. De resten van dit kamp waren zo goed bewaard gebleven dat ze er heel veel informatie uit konden halen. Het kamp bestond uit ronde hutten en ze vonden er vuurstenen werktuigen. Deze vuurstenen werktuigen hadden de mensen 20.000 jaar geleden zelf gemaakt en gebruikten ze bij de jacht of om het voedsel klaar te maken. Hun leven was voornamelijk gericht op overleven. Hiervoor moesten ze elke dag voldoende voedsel uit de natuur halen. Dit deden ze door middel van de jacht, het verzamelen van vruchten en noten of door te vissen. De cultuur die ze hier op de bodem van het meer hadden gevonden, noemden ze de Ohalo-cultuur. Het tijdvak waarin zij leefden noemen we de prehistorie.
De jagers en verzamelaars van de Ohalo-cultuur leefden en jaagden in kleine groepen. Per persoon konden ze voedsel halen uit een gebied van wel tien vierkante kilometer. Dit betekent dat als hun gebied 50 vierkante kilometer groot was, ze jaagden met een groep van 5 personen. Als er geen voedsel meer in dit gebied te vinden was, gingen ze naar een ander gebied.
De mensen in de Ohalo-cultuur bleven echter het hele jaar in hun kamp. Op de plaats waar zij woonden was de grond erg vruchtbaar en groeiden veel graansoorten en andere eetbare planten. De meeste andere culturen in deze tijd waren nomaden. Zij leidden een nomadisch bestaan. Dit betekende dat zij wel rondtrokken. Ze hadden vaak wel een vast kamp, dat het basiskamp genoemd wordt. Hiernaast hadden ze verschillende kleinere kampen op grote afstand van het basiskamp. Ze moesten dus veel reizen en woonden in één jaar op verschillende plaatsen. Pas veel later in de geschiedenis werden de jagers langzamerhand boeren en konden zij op een vaste plaats blijven.
Er zijn ook graven gevonden die de eerste mensen voor hun overleden familie hebben gemaakt. In deze graven heeft men geschenken voor de doden gevonden. Archeologen denken dat de familie dit aan de doden heeft gegeven omdat zij geloofden in een leven na de dood. Ook denken zij dat de mensen in de eerste culturen allemaal dezelfde status hadden. Dit betekent dat er geen leider of dienaars waren. Er waren dus geen sociale verschillen.